Lezing studiedag “De Bijbel: geweldig of gewelddadig?” door dr. Marcus van Loopik

Lezing Beukbergen

“Bang voor de pijn van een ander”, Omgang met geweld in de rabbijnse traditie.

Het is een Joodse gewoonte om een vraag te beantwoorden met een wedervraag. ‘Geweldig of gewelddadig?’ is een typisch westerse of-of-vraag. Ik wil hier drie vragen tegenover stellen en suggereren dat het misschien beter is of-of door en-en te vervangen.

1) Kan een cultuur en traditie met een beetje (anti) geweld niet toch geweldig zijn? Al zou het alleen maar zijn, omdat ‘gewelddadige’ verhalen ons een spiegel voorhouden en een morele discussie over geweld en zelfkritiek mogelijk maken.

2) Leidt volledige geweldloosheid niet juist tot geweld? Wie nu een minimum aan geweld mijdt, wordt in de toekomst mogelijk gedwongen des te meer geweld te gebruiken. Het sparen van het leven van Agag, had volgens de midrasj de geboorte van Haman tot gevolg. Diens bevel tot genocide noodzaakte Israël het leven met het zwaard te verdedigen en vele Perzische vijanden neer te slaan.

3) Is het niet beter ‘Gesinnungsethik’(ethiek van de goede bedoelingen) te combineren met een beetje ‘Realpolitik’? (denk aan het vluchtelingenvraagstuk)

Religieus geweld – want daar wil ik vandaag speciaal op ingaan – gaat in de geschiedenis doorgaans gepaard met vooroordelen tegenover andersdenkenden, mensen met een ander wereld- en godsbeeld. Vooral het jodendom is van die vorm van intolerantie steeds opnieuw het slachtoffer geworden.. De achterliggende oorzaak van religieuze intolerantie is het exclusief opeisen van de waarheid, hoewel geloofsijver in veel gevallen ook hebzucht en machtswellust maskeert. Met de waarheid is het als met de stilte. Zodra men luid over de stilte spreekt, is zij meteen verbroken. Wie met stemverheffing de waarheid voor zichzelf opeist, bezit haar op dat moment al niet meer. Met waarheid is het als met electriciteit. Kies je voor één van beide polen, de pus of de min, dan stokt de stroom en daarmee verliest de waarheid) haar kracht. Daarom toch maar liever ‘en – en’ dan ‘of – of’.

Jodendom is een religie van en-en. Ieder woord van de Tora kan op zeventig manieren worden verklaard. Volgens een latere traditie zelfs op 6000.000 manieren. Evenveel als er Israëlieten aan de voet van Sinai stonden. Een beetje overdreven allemaal, maar de bedoeling is klaar. In de meerduidige rabbijnse schriftuitleg worden tegenstellingen tussen ‘geloofswaarheden’ aanvaard, juist vanuit het besef dat de waarheid dynamisch is. Binnen de gedachtewereld van de rabbijnen heerst geen onverzoenlijke tegenstelling tussen wet en genade, leren en doen, de oproep tot vrede en de noodzaal van zelfverdediging, barmhartigheid en ‘Realpolitik’. Geen onverzoenlijke tegenstelling tussen de empathie van Gesinnungsethik enerzijds, en het gezonde verstand van een cultuur die – overstroomd met vreemdelingen- haar eigen democratie en voortbestaan moet verdedigen anderzijds.

Die Joodse acceptatie van de aggadische paradox en de nooit beëindigde halachische discussie moest onherroepelijk in botsing komen met het geloof van anderen. Met het geloof van hen die het dogmatisch formuleren en vastleggen van een eenduidige waarheid en de getuigenis daarover tot kern van hun geloofsbeleving maken. Een botsing tussen oosters en westers denken is daarmee geboren. De catechismus van de tegenstander was als een zwaard. Het eerste slachtoffer van dit scherpe zwaard was de onpeilbare rijkdom van Gods woord. Na de verbranding van boeken, volgt allicht ook die van mensen, zo leren we uit de geschiedenis. Heinrich Heine had dit al als een onheilsprofeet voorspeld, en juist onheilsprofeten speken helaas maar al te vaak de waarheid. Volgens de filosoof Fr. Lyotard (Heidegger et les Juives) zijn Joden altijd gehaat geweest, omdat zij hardnekkig weigeren om geloofswaarheden definitief vast te leggen. In plaats van de zoveelste catechismus te schrijven, blijven zij maar eindeloos discussiëren. Dit lastige ‘laten we er nog eens over praten’. Zelden zal iemand daarom terecht mogen beweren: ‘de Joden zeggen dit of de joden zeggen dat’, of ‘het jodendom leert zus of het jodendom leer zo.’ Toch hebben hele legers aan theologen met hun goedkope generalisaties het pluriforme Joodse gedachtegoed in de mal van hun eigen eenzijdige visie geperst. Zij deden dit met geen ander oogmerk dan om Joden en hun jodendom tot karikatuur te maken.

Het bestrijden van vooroordelen vergt veel tijd en geestelijke inspanning, twee schaarse goederen in de moderne tijd van de snelle media en van vluchtige ‘straatinterviews’, waarin men complexe wereldvraagstukken binnen het tijdsbestek een half uur of nog minder probeert op te lossen. Een diepgaande discussie over de ideologische en theologische motivaties achter de tot geweld aanzettende houding van fanatici en terroristen (djihadisten. IS-fanatici) blijft dan ten onrechte achterwege. Alleen in een grondige weerspreking van hun perfide theorieën – in het openbare debat – ligt volgens mij de sleutel voor een oplossing. Met bommen alleen zul je deze rabiate fanatici nooit echt verslaan.

Gevraagd om op deze studiedag over geweld in Tenach en jodendom te vertellen, droeg ik argeloos een aantal problematische teksten aan, zoals: de uitmoording van Amalek (Deut. 25:17-19) en van Midian (parasja Mattot; Num 31:1 v.), ius talionis of ‘oog om oog en tand om tand’ (Mat. 5:38 v.; Ex. 21:22 v., Lev. 24:7 v.; Deut. 19:16 v.), oorlogsrecht (Deut. 20:1 v.) en de verdrijving van de Kanaänitische volkeren. Een half uur is zeker te kort om deze heikele thematiek op bevredigende en zinnige wijze te becommentariëren. Zonder uitvoerige tekstanalyse en diepgaande rabbijnse uitleg gaat dat niet lukken! Ik wil niet in oppervlakkigheid vervallen bij onderwerpen die zoveel toelichting vergen. Daarom noem ik nu alleen in het kort enkele conclusies. De volledige bewijsvoering voor die conclusies kan ik op een andere studiedag leveren. Ik begin en som op:

Amalek

De radicale strijd tegen Amalek (Ex. 17:8-16) – voornamelijk bepaald door Mosjè die zijn armen in de hoogte spreidde – is geen echte geschiedenis. Laat staan dat het verhaal een moreel voorbeeld levert voor het formuleren van oorlogsrecht. Het verhaal functioneert in het jodendom als een metafoor die mensen ertoe aanzet om een radicaal halt toe te roepen aan fascistoïde culturen, aan elke ideologie die leert om al wat mooi en kwetsbaar is te haten, om elke cultuurdrager te weerstaan die geen enkel redelijk motief behoeft om het zwakke en goede aan te vallen en te vernietigen. Ik heb het in dit geval over een anticultuur als die van de nazi ideoloog Goebbels, die naar verluidt gezegd zou hebben: Wenn ich das Wort Kultur höre, greife ich unmittelbar nach meinen Revolver.’ Ik wil er de reactie van de schilder Kokoschka tegenoverstellen. Gevraagd wat hij van de nazi-ideologie vond, antwoordde hij: ‘Ich kann nicht soviel Fressen als ich Kotsen möchte!.’                                                                                Amalek is een cultuur als van IS, waarvan de aanhangers de tempel van Bel verwoestten en een onschuldige stadsarcheoloog genadeloos hebben onthoofd.                                                                         Het verhaal van Amalek levert (als we het coûte que coûte en tegen beter weten in toch als een historische geschiedenisepisode zouden willen opvatten, zoals de rabbijnen in de Talmoed hebben gedaan) een historisch voorbeeld van milchamat mitzwa. Dat is een eenmalige door God bevolen strijd..Het voorbeeld dus van een per definitie niet herhaalbare oorlog, die voornamelijk door Gods inzet werd beslist. Amalek bestaat niet meer en mag niet zomaar met een bestaand volk mogen worden geïdentificeerd. Wel mag Amalek als model de discussie losmaken of in zeer extreme gevallen preventief geweld niet noodzakelijk kan zijn. Wanneer de vijand namelijk als het ware zijn bestaanrecht verpeelt door als IS geen enkel respect voor het leven meer op te brengen.                                                                       In geen enkel opzicht is het verhaal over de strijd tegen Amalek echter in mindering te brengen op het – zeker voor bijbelse tijden redelijk humane – oorlogsrecht als beschreven in Deut. 20. Uit die instructieve passage hebben de rabbijnen een oorlogsrecht gedestilleerd, dat te allen tijde oproept om allereerst vrede aan de vijand aan te bieden, tenzij de reeds ingezette aanval van de vijand niet anders dan met direct tegengeweld kan worden afgeslagen. Volgens Maimonides gold die plicht tot het aanbieden van vrede zelfs al tegenover de meedogenloze zeven Kanaänitische volkeren. Dit oorlogsrecht gebiedt om vrouwen en kinderen (burgers dus) te sparen. Alleen krijgers en voor de toekomst potentieel gevaarlijke personen mag men met fysiek geweld bevechten, en dan nog alleen wanneer sprake is van defensieve oorlogvoering (hoewel ik toegeef dat over dit laatste in de Talmoed discussie is gevoerd). Zelfs de natuur en de molensteen voor het bakkenen van brood moeten tijdens de strijd worden ontzien, opdat na de oorlog alle overlevenden hun levens op menswaardige wijze kunnen voortzetten. De Tora zegt ons de bomen te behandelen als mensen. Dergelijke voorschriften bieden geen ruimte aan een tactiek van verschroeide aarde, aan luchthartige acceptatie van ‘collateral’ damage, of aan niets en niemand ontziende drones. Huidige politieke en militaire leiders kunnen op moreel gebied nog een en ander van die zogenaamde ‘verschrikkelijke’ oud-testamentische regels leren. Voor hun tijd waren ze in ieder geval uitzonderlijk humaan.

Nu denkt iemand onder u natuurlijk meteen aan Israëls huidige strijd tegen Hamas in Gaza. In dit geval hebben we van doen met een grenssituatie, waarin de vraag naar proportionaliteit van strategische middelen en humaniteit inderdaad gesteld mag worden. Kritische vragen moeten we hier zelfs stellen. Een levensbedreigende en onhoudbare situatie dwingt Joden in Israël tot het verrichten van daden die strikt genomen onethisch zijn. Dat is de kern van de historische tragedie die zich hier afspeelt. Maar morele vragen rond de situatie in Gaza mogen niet al te makkelijk en gratuit beantwoord worden ten nadele van een opnieuw met totale vernietiging bedreigd Israël, dagelijks met raketten en terrorisme bestookt, en dat door een vijand die openlijk en op zijn minst de ondergang van het Israëlische volk nastreeft. Maar – zo blijkt keer op keer – ook de dood van andere Joden nastreeft, waar zij zich ook mochten bevinden, puur om wat ze zijn en om wat ze geloven. Al in de hoofden van kinderen wordt dit zogenaamde nobele streven gepompt. het conflict rond Gaza gaan we vandaag niet oplossen. Ik stip het slechts aan. Eén ding is volstrekt zeker. Elk geweld ontheiligt en beschadigt de dader ervan en het slachtoffer, dus zelfs noodzakelijk geweld. Daarom mocht David, een man met bloed aan de handen, de tempel volgens het kritische boek Chronieken niet bouwen. Zelfs zij die menen dat David alleen defensieve oorlogen voerde (want daarover wordt in de Talmoed gediscussieer), onderschrijven dit.

Midian

Terug naar de verdere poblematische thema’s. De strijd tegen Midian heeft net als die tegen Amalek in werkelijkheid nooit – zoals in Tenach beschreven – plaatsgevonden. De geschiedenis van de oorlog tegen Midian is – als we het zo mogen zeggen – een mythische metafoor. Het verhaal diende als hulpmiddel in de cultuurstrijd van Israël tegen een immoreel, pervers (Ba’al Pe’or – kindermoord, seksuele perversiteiten) en gewelddadig heidendom (zie in dit verband de eveneens mythische Bileam-geschiedenis met een sprekende ezel etc.). Wie de tekst goed leest, ontdekt dat in werkelijkheid alleen God de strijd tegen Midian uitvecht. Geen enkele soldaat van het toch opmerkelijk kleine aantal strijders uit Israël komt volgens het verhaal om het leven. De rol van Israëls soldaten wordt in feite ingenomen door een hogepriester, die slechts gewapend is met efod en andere heilige tempelattributen. Het leger houdt zich aan het oorlogsrecht en spaart vrouwen en kinderen van Midian. Uit zichzelf, omdat dit klaarblijkelijk vanzelfsprekend werd bevonden. Tussen de regels door begrijpen we dat het inderdaad onzinnige en brute bevel van Mosjè – om toch ook vrouwen en kinderen te doden en niet alleen krijgers – in feite werd afgewezen. Over het voltrekken van zijn wrede opdracht lezen we dan ook niets. Wel zo ook volgens een uitleg in de midrasj) van een tijdelijke ontheffing van gezag van een weer eens in redeloze woede ontstoken Mosjè (zoals ook na het woedende slaan op de rots) . Zijn vreedzame broer Aharon neemt het gezag tijdelijk over (zo mogen we concluderen uit de opvallende wending van het verhaal in de Tora-tekst). Het volk van Midian leefde dan ook onbekommerd voort om kort daarna opnieuw het leven en voortbestaan van Israël te bedreigen.                        Waarom hebben zoveel christelijke theologen het uittocht- verhaal en ander verhalen probleemloos naar het land der fabelen verwezen , maar namen ze mythologische verhaal over Midian moedwillig voor letterlijk. Was dit puur om daarmee het ultieme ‘bewijs’ van het oude Israël als wreed volk te leveren? Ik vermoed het, want in het boek Deuteromium, dat toch zovele historische gegevens opsomt, lezen we niets over deze genadeloze strijd tegen Midian.

Oog om oog – tand om tand

In 1926 publiceerde Josoh Norden (Berlin 1926) al een uitstekend boekje met de titel Auge um Auge, Zahn un Zahn. Met chirurgische precisie probeerde deze auteur het verrotte en stinkende vlees van antithetische, anti-Joodse exegese weg te snijden. Haarscherp toont hij daarbij aan dat uit Tora-teksten zelf al onomstotelijk blijkt, waarom het ius talionis nooit letterlijk genomen kán zijn. We kunnen immers moeilijk veronderstellen dat een menselijk leven werd opgeëist bij het verwonden of doden van een rund, en de Tora noemt het principe van ‘oog om oog’ ook naar aanleiding van een dergelijke situatie.

Het principe van ‘oog om oog tand om tand’ fungeert slechts in de Tora als metaforische uitdrukking voor de eis van financiële genoegdoening en proportionele strafvordering binnen een rechtvaardige rechtsspraak. Uit de latere en uitgebreide rabbijnse weerleggingen (zowel halachisch, logisch als exegetisch van aard) van de letterlijke betekenis van deze teksten, blijkt hoe volkomen misplaatst de beschuldiging van Joodse wraakzucht is! Ook Jezus heeft zich niet afgezet tegen een letterlijk ‘oog om oog en tand om tand’ in de zogeheten antithesen van de Bergrede, hoewel kwaadwillende tongen ons graag anders willen doen geloven. De chassidische meester Jezus van Nazareth heeft zich slechts teweer gesteld tegen een houding waarin men bij ieder geschil naar de rechter stapt om zijn recht te halen en om financiële genoegdoening van de naaste te eisen (vgl. Mat. 5:38 vv.). Van pure barbarij heeft Jezus zijn geloofsgenoten nooit beschuldigd. Wie de Bergrede goed en zonder vooroordelen leest, kan met geen mogelijkheid tot een andere conclusie komen. Het heeft echter allemaal niet mogen baten. Ondanks Joseph Norden, David Flusser en vele andere advocaten van het jodendom, leeft het antithetische model van Jezus tegenover de wraakzuchtige Farizeeën in de geest van vele voorgangers en kerkgangers voort. De behoefte zich van het jodendom af te zetten en de joodse religie karikatuur te maken, lijkt onuitroeibaar.

Kanaän De Joodase halacha onderscheidt drie vormen van oorlog: 1) milchamat mitzwa (door God geboden oorlog) 2) milchamat chova (verplichte defensieve oorlog waaraan iedere weerbare man in principe verplicht is deel te nemen) 3) milchamat resjoet (toegestane, vrijwillige en offensieve oorlog). Voor die laatste vorm van oorlog is toestemming van de koning of het Sanhedrin noodzakelijk. We zullen dus tot de komst van de messias moeten wachten om zo’n oorlog legitiem te kunnen voeren. Ik geef overigens toe dat de grens tussen een defensieve oorlog en een preventieve oorlog die neigt naar offensieve strijd soms uiterst moeilijk te trekken is. Daarover mogen we, met alle respect voor elkaar, disputeren.

De strijd tegen de Kanaänieten op Gods bevel was in ieder geval eenmalig en kan per definitie niet herhaald worden, omdat de Kanaänitische volkeren niet meer bestaan en hun nazaten ook niet meer traceerbaar zijn (zo volgens talmoedisch conclusie). De strijd tegen de Kanaänitische volkeren heeft bovendien nooit echt plaatsgevonden, zoals uit archeologische opgravingen onomstotelijk is gebleken. De inname van het land heeft zich op veel vrediger wijze voltrokken. Zeven maal rond Jericho en klaar was Kees. Niet echt een historische verhaal, alleen voor wie uit kwaadwillendheid niet beter wil weten.

Ook de strijd tegen Kanaän is een virtueel model voor radicaal verzet tegen elke cultuur en ideologie waarvan de aanhangers onderwijzen: ‘Heb alleen elkaar lief, heb gewelddadige roof lief, heb ontucht lief, haat jullie meesters en spreek niet de waarheid’(Babylonische Talmoed Pesachiem 113b). Het verhaal over de rondgangen met bazuingeschal rond Jericho spreekt boekdelen. Zo’n verdorven cultuur als van Kanaän hoeft in feite niet vernietigd te worden, want zij vernietigt zichzelf al met de schending van deze humane en fundamentele grondwaarden. Het verhaal leert niet meer dan dat een dergelijke cultuur geen recht van bestaan heeft. Ik citeer J. M. Cohen (1001 Questions), 1. Gen. 15:16: ‘Een vierde generatie zal hierheen terugkeren, omdat de maat van hun onrecht tot die tijd nog niet vol zal zijn.’God mag, zoals ieder rechtvaardige rechter, geen partijdigheid tonen, zelfs niet ten gunste van Zijn volk, door zonder reden land af te nemen van waardige volkeren. Hert land Kanaän is een uniek en spiritueel land (..) een minimum aan moraal en ethisch gedrag wordt verwacht van elk volk dat daar leeft (inclusief Israël).’ Let op deze laatste woorden van Cohen. Welke cultuur levert zulke scherpe zelfkritiek als de profetische cultuur van Israël? Is het niet cynisch dat Israëls vijanden die kritiek van Israël als wapen tegen Joden gebruiken in plaats van zichzelf te kritiseren, waarvoor de profetische boodschap ten slotte bedoeld is. Wie die zelfkritische notie van de profetische vermaning niet oppakt, bewijst daarmee het eigen ongelijk!                                               Het verhaal van Kanaän is een les voor zowel Israël als de volkeren, en het verhaal heeft niets van doen met gewelddadig en redeloos opeisen van grondgebied!                                                                            Alleen antisemieten en neo-marcionisten laten Amalek, Midian en Kanaän in hun fantasie een rol spelen in de beoordeling van de politieke en militaire beslissingen van de huidige staat Israël. Voor politieke en geestelijke leiders in Israël zelf spelen die verhalen – voor zover ik weet – geen rol. Dat is begrijpelijk, omdat ze vanuit de rabbijnse uitleg beoordeeld voor een halachische en theologische discussie over huidig oorlogsrecht volkomen irrelevant zijn.

Kwaadaardige toespelingen op Joodse wraakzucht en belligerent denken horen thuis in het nu volgende rijtje karikaturale typeringen van het jodendom, opgetekend uit de mond van gerenommeerde vooral Duitse theologische wetenschappers. Ik noem in dit verband ’wetenschappers’ als Gesenius, Strack, Billerbeck, Jeremias, Bousset, Gressman, Stauffer, Bultman, Grundmann, Noth en vele anderen. Met deze (deels aan Maarten Luther ontleende) termen typeerden zij het jodendom: Ritualisierung, Ritualismus, Legalismus, Werkgerechtigkeit, Kasuistik, Stolz, Hochmut, Ruhmsucht, Selbsterhöhung, Selbstverherrlichung, Buchstabengerechtigkeit, Buchstabenglaube, Selbstgerechtigkeit, Verdienstgedanken, Verblendung, Verstöckung, Ablehnung, Erstarrung, Prophetenmörder, ungehorsam, Unverbesesserlichkeit, Gottesfeinde, Heuchler, Heuchelei, Partikularismus, Fremdenhass, verschlossen, sitlich verfallen, Taub, Unbarmherzigkeit, Gnadenlosigkeit, Lieblosigkeit, Härte des Herzens, Veräusserlichung, Weltlich, Gottesferne, unerlöst, unglaübig, enz. enz.

Bron van het kwaad

Waar komt die zucht tot polemiseren en die vijandigheid in mensen vandaan? Eeen ananlyse op grond van de midrasj (Beresjiet Rabba): . a) ‘En Kajin sprak tot Hèvèl, zijn broeder, en het gebeurde toen zij op het veld waren dat Kajin tegen zijn broeder opstond en hem doodde.’ (Gen. 4:8). Waarover waren zij aan het redetwisten? Zij spraken: ‘Komt, laten we de wereld verdelen.’ De een nam de roerende goederen (de landstukken) en de ander de roerende goederen. Daarop sprak de een: ‘Het land waarop jij staat, is van mij.’ En de ander sprak: ‘De kleren die jij aanhebt, zijn van mij.’ De een sprak: ‘Trek uit!’. En de ander sprak: ‘Scheer weg!’ Daaruit resulteerde: ‘En het gebeurde … dat Kajin tegen zijn broeder opstond en hem doodde.’

a) Economie – verdelen of delen

De eerste oorzaak van het gewelddadige conflict tussen de broers is economisch van aard. De economie waar beide broers zich actief aan committeren is er een van ‘ieder het zijne’(de een roerende de ander onroerende zaken). Het is een economie van streven naar een monopoliepositie (op eigen terrein), van concurrentie in plaats van samenwerking, van verdelen in plaats van delen. Dit economische systeem werkte niet! Hèvèl liet zijn schapen op de akkers van Kajin weiden en Kajin vergreep zich af en toe aan een stukje vlees van het vee van Hèvèl. Ruzie kon niet uitblijven.                                     Zowel Kajin als Hèvèl maakten zich bovendien schuldig aan ideologisch absolutisme en verharding. Hèvèl niet minder dan Kajin, Hèvèl, de aanhanger van het nomadische ideaal niet minder dan de stedenbouwer Kajin; Hèvèl de liefhebber van vrijheid en tegenstander van ‘overheidsbemoeienis’ niet minder dan Kajin, de pragmatische bouwer en strenge, bemoeizuchtige bestuurder van de stadsstaat! Het beste medicijn tegen geweld is dan ook om van eenzijdigheid en ideologie (van staatkundig en economisch systeem) afstand te nemen, te zoeken naar de gulden middenweg, ruimte te laten voor compromissen, niet alle heil te zoeken in concurrentie maar ook (of moeten we zeggen bovenal?) in samenwerking. De midrasj biedt een medicijn tegen repressie en geweld, voor zowel de enkeling als de gemeenschap! De relatie tussen machtsconcentratie, hebzucht, uitbuiting, economische repressie en geweld vormde een van de kernpunten in de boodschap van de profeten.

(b) Rabbi Jehosjoea uit Siknin zegt in naam van Rabbi Jehosjoea ben Levi: Beiden namen de landstukken in bezit en beiden namen de roerende goederen in bezit. Waarover redetwistten zij dan? De een zei echter: ‘Op mijn terrein zal het tempelheiligdom gebouwd worden.’ En de ander zei: ‘(Nee,) op mijn terrein zal het tempelheiligdom worden gebouwd.’ Er wordt immers gezegd: ‘En het gebeurde toen zij op het veld waren’ – en ‘veld’ betekent niets anders dan het tempelheiligdom, zoals geschreven staat: ‘En Tzion zal worden omgeploegd als een veld’ (Micha 3:12). En hieruit resulteerde: ‘En het gebeurde … dat Kajin tegen zijn broeder opstond en hem doodde.’

b) Religie – superioriteitswaan

Rabbi Jehosjoea uit Siknin legde een andere zenuw bloot: de bijdrage van religieus fanatisme aan geweld. Ook op geestelijk gebied heeft de mensheid steeds weer gestreden om een monopoliepositie, waarbij overigens financiële belangen zelden volledig van religieuze belangen te scheiden zijn! Daarbij kwam het geloof in de superioriteit van de eigen religieuze traditie en het exclusief opeisen van de religieuze waarheid en heilige plaatsen. Op de achtergrond speelt zo’n fanatisme mee bij het huidige Midden-Oosten-conflict. Het gaat bij dit conflict om meer dan wederzijdse beschuldigingen van landjepik, het gaat ook om heilige grond, om de plaats van moskee tempel: Bet ha-Mikdasj en Bait ha-Makdisj.                                                                                   Geen enkel fenomeen heeft meer slachtoffers van geweld gemaakt dan de verbeten strijd om het religieuze gelijk. Gedurende godsdiensttwisten in de Dertigjarige Oorlog kwam ongeveer een derde van de Europese bevolking in de getroffen landen om het leven! In de strijd tussen Soennieten en Sji’ieten dreigt een soortgelijke ramp zich te voltrekken!

De drie grote religies, waartussen zoveel conflicten hebben gespeeld, hebben alle in meerder of mindere mate zich schuldig gemaakt aan superioriteitsdenken. Het christendom zou in plaats gekomen zijn van het jodendom. De islam zou op zijn beurt zowel jodendom als christendom overbodig hebben gemaakt. Zo’n vervangingstheologie gaat onwillekeurig gepaard met gevoelens van superioriteit en kan ook de gevaarlijke combinatie aangaan met het streven naar macht en dominantie!                                                                                    Ik citeer de islamoloog F.E. Peters: “Maar voor sommige van de meer scherpzinnige luisteraars riep Mohammeds boodschap een vraag op: ‘Waarom’, vroegen ze hem, ‘zouden we niet gewoon Joden of christenen worden?’ God zelf droeg zijn profeet op wat hij daarop moest antwoorden: ‘Zeg: Nee, wij volgen Abram, die in één God geloofde en niet hoorde bij de polytheïsten (Koran 2:135). De islam is dus volgens deze polemische reactie ouder dan het jodendom van Mozes of het christendom van Jezus; het is een terugkeer tot de vader van de gelovigen die zijn geloof belijdt bij het begin van het monotheïsme.” (Islam en de joods-christelijke traditie, Amsterdam 2003, 26).

In christendom en islam hangt het superioriteitsdenken vooral samen met de voorstelling van een in kwaliteit evoluerende profetie. Jezus beter dan Mosjè, Mohammed nog beter dan Jezus en Mozes.       Hoewel het jodendom niet missionair van karakter is en in de geschiedenis veel minder een machtsfactor is geweest dan christendom en islam, wil ik toch ook de hand in ‘eigen boezem’ steken. In het jodendom loert het gevaar zich te koesteren in de gedachte de oudste te zijn en daarom als oude wijn beter te smaken. De Joodse filosoof Jehoeda Ha-Levi (geb. 1080-1141) heeft aan het begin van zijn filosofische Sefer ha-Koezari beweerd, dat Joodse zielen over het exclusieve vermogen beschikken om Gods openbaring te ontvangen. Een voorrecht dat alle andere volkeren onthouden zou zijn. Jodendom als een betere religie dan andere religies en Joden als bezitters van beter toegeruste zielen dan mensen uit ander volkeren.                  Wat kunnen we doen om dit onverkwikkelijke superioriteitsgevoel te voorkomen? Nu we een diagnose hebben gesteld, zijn we toe aan een medicatie.                                                                                      Ik ben er van overtuigd dat naast de oorzaak van geweld ook het medicijn tegen geweld in elke religie te vinden is, zowel in jodendom, christendom als islam.

Enkele voorstellen als medicatie tegen de ziekte van geweld:

1) kritische zelfdiagnose, 2) de ander zien als subject, nooit als object, 3) opgeven van de valse idee van een exclusieve en eenduidige waarheid, 3) anderen bovenal beoordelen op hun handelen, niet op hun geloof 4) niet concurreren maar samenwerken, 5) zoeken naar wat mensen met elkaar verbindt, 6) de interpretatie van religieuze teksten altijd combineren met mondelinge uitleg om fundamentalisme te voorkomen, 7) zo mogelijk de inhoud van religieuze tradities relativeren op grond van de historische situatie waarin ze ontstaan zijn , 8) blijven vertrouwen dat liefde sterker zal blijken dan haat, 9) zoveel mogelijk barmhartig zijn maar het recht niet miskennen, 10) hopen en vertrouwen, maar toch een beetje realist blijven.

Comments are closed.